Tulip Mania – Nederlands 

2020 –

In Tulip Mania, Hiroi researches whether the beauty and emotion of the tulip flower justifies the environmental problems it causes and the problems posed by the global economic system we live in, and incorporates the results of her research into her photography, writing, glass and textile work. 

The bulbs that triggered the Tulip Mania in the 17th century, considered the first speculative bubble in history, have been traded with many countries throughout its history, including Japan. The Dutch tulip industry grasped the knowledge and expertise of tulip production and created a system to reach consumers in the most economically efficient way. During the Tulip Mania, it is said that a single bulb of a rare tulip cost more than the price of a house on the canals of Amsterdam. Today, one tulip bulb can be obtained for 0.2 euro. Connecting the stories of those involved in the tulip industry through the history of Japan and the Netherlands reveals the complexity of the relationship between humans and tulips in our society and shows that human desire can lead to disastrous consequences.



Concept, Research and Development: Kumi Hiroi Text, Tapestry, Glass works: Kumi Hiroi Fiction Story: Sacha Bronwasser Translation of the Fiction story: Saki Nagayama Photo: Anneke Hymmen © Kumi Hiroi,  Ken Ohki ©Kumi Hiroi Tapestry development: Marjan van Oeffelt in TextielLab Galsswork development: Van Tetterode Glass Studio Photography development: Fotolab Kiekie

Curator: Christine van den Bergh, Collaboration with: Tulp Festival (Saskia Albrecht) Supported by Stichting Stokroos and Amsterdam Fonds voor de Kunst Special thanks to: Lia Gieling, Carla Teune, Tulip Trade, Toyama Flower Bulb Agricultural Cooperative, Toyama Prefectural Agricultural, Forestry & Fisheries Research Center, Scentia, Huiberts biologische bloembollen, Yasutaka Niisato, Arie Dwarswaard and Annika Versloot at De Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur, MPS Japan, Michel van Schie at Royal FloraHolland, Pascal Ramaekers, Ryoji Shibuya, Emile de Cock, Hilde de lange, Luuk Jonker, Michele Secchi, Fred van Gestel, Erik Akkermans, Tijl Akkermans and the team of Bradwolff Projects



Cornelis van Noorde, De tulp Bizard Catafalque, 1765

10     CATAFALQUE
door Sacha Bronwasser


Het was begonnen zoals altijd alles begint: met verlangen.
Verlangen werd verwachting, verwachting werd vertaald in berekeningen.
En toen leek het een waarheid, waarnaar de werkelijkheid zich zou voegen.


Neem Iru en Otis, de makers van de populaire dagelijkse hologram-post We, The Many.
Allebei geboren tijdens de eerste pandemie, zelfs op dezelfde dag, 18 december 2021. Van de negen miljard mensen die de wereld-bevolking nu in 2050 telt, is verreweg de grootste groep van hun leeftijd. Het is gewoon griezelig, als je er bij stilstaat. In de drie jaar tijd die Pandemie I geduurd heeft ‘sloeg de wereldbevolking uit lamlendigheid aan het voortplanten’, zegt Otis altijd. Toen Iru en hij elkaar ontmoetten kwamen ze er al vóór hun eerste koffie achter dat hun moeders op een uur na gelijktijdig waren bevallen. Otis noemt hun generatie: Avondklokgebroed.
Hun hele leven zijn ze met te veel – te veel op de basisschool, te veel op de middenschool, te veel op de propvolle universiteiten. Te veel om een huis te vinden, te veel om werk te vinden, te veel om schone lucht in te ademen. Hun twee verdiepingen tellende zelfstandige box, krap 32 vierkante meter, geldt als een extreme buitenkans die ze zich alleen dankzij We, The Many kunnen veroorloven.
‘Wij zijn een pláág’ zeggen Iru en Otis altijd aan het einde van hun post. Daarna start het uittro in, met de holle lach uit een stokoude clip, Thriller. Hun volgers zijn trouw, maar de laatste tijd blijft hun bereik wel wat steken. Het wordt tijd voor een nieuw thema in hun berichten.
Dus zo begint het; als de zoektocht naar iets waarmee ze zich aan die massa, aan die peervormige bevolkingspiramide kunnen ontworstelen. Het moet zichtbaar zijn, radicaal en 100% niet-virtueel, ja dat vooral.
Ze beginnen met allebei hun hoofd kaal te scheren, maar dat vindt veel te snel navolging. Otis overweegt hals-tattoos, bij wijze van historische verwijzing naar de jaren ‘20. Lélijk, vindt Iru. Incisies op de wangen? Cultural appropriaton, strafbaar. Voorhoofdimplantaten – te risicovol. Chirurgisch geconstrueerde flaporen, bijgepunte tanden, dna-gemanipuleerd lichtgevend haar, oogkleuraanpassing, ribverwijdering… het is allemaal te banaal.

Tot Iru via het lab waar ze in de avonduren werkt hoort over een Canadees bedrijf dat aan pigment-manipulatie doet: Gen-Bizard. Otis zit voor het open raam als ze het hem vertelt, in het kleine uur dat de zon hun verdiepinkje bereikt.
‘Dit is het, Oot’ zegt ze terwijl ze haar bijna oplichtende witte hand op zijn diepzwarte arm legt, een beeld dat haar nog steeds kan ontroeren. ‘Geen aanpassing, geen verbouwing, maar iets dat werkt van binnenuit. Een soort eh, natuurlijke tatoeage.’ Zijn interesse is gewekt.
Het middel grijpt in op de organisatie van pigmentcellen – Iru heeft de informatie opgevraagd bij de chique start-up. Ze kent de rapporten al van buiten.
‘Het kan pigment clusteren - heel geavanceerd’ legt ze uit. Accumulatie of verbanning, dat staat er letterlijk. De ontdekking van het fenomeen is gedaan als bijvangst van een nieuwe behandeling voor de huidziekte vitiligo. Maar het heeft pas echt een vlucht genomen sinds een oplettende dermatoloog de informatie combineerde met een ouder onderzoek naar sproetvorming.
Het proces, verzekert Gen-Bizard, is tijdelijk en omkeerbaar, dus veilig. Iru is zó enthousiast, Otis ziet de gretigheid in haar ogen. Het is aanstekelijk.
‘Ze kunnen heel precies sturen op het effect, je kunt het zo uitkiezen.’ En het mooie is, en dit bewaart ze tot het laatst, dat ‘de meeste variaties het best tot hun recht komen bij zeer hoge-, of hele lage pigmentatie’. Personen met een heel donker getinte- of juist bleke huid, ‘zoals wij, Oot’ zegt Iru terwijl ze hem zachtjes in zijn onderarm knijpt, komen in aanmerking voor een gratis pilotproject. In ruil voor posts, zichtbaarheid, verspreiding - dat spreekt natuurlijk voor zich.
Ze bekijken samen de 3-D catalogus van de producent. Heel stijlvol. Afbeeldingen uit historische schetsboeken met schitterend gekleurde en gedessineerde bloemen, vooral tulpen, geven de patronen aan. Mooie namen hebben ze ook. Grand Roy. Mosaic. Léodie. Pontifex. Gravure. Bellart. Rembrandt.
Na behandeling vertoont de opperhuid, al naar gelang de keuze, regelmatige strepen of uitslaande vlammen. Subtiele spikkels of wild neerdwarrelende vlokken, als sneeuw. Elegant, robuust, verfijnd, grillig – er valt echt wat te kiezen. De meeste tekening verschijnt in het gelaat en op handen en voeten, en spreidt zich dan geleidelijk uit over romp, rug en bovenbenen.

Ze vallen voor de ‘Catafalque’, een evenredig verdeeld, gevlamd patroon met verdonkering of juist verbleking naar uiteinden en holtes – vingers, neus en oren, oogkassen. Hoewel in een lichtere huid minder pigment is om mee ‘te werken’, zo vertelt een Gen-Bizard consultant met een blauwwit gebit die bij hen aan huis komt, zullen zij tweeën uiteindelijk vrijwel hetzelfde patroon vertonen, in diapositief. De één zwart op wit, de ander wit op zwart.
‘Een fantastische keuze’ zegt de man en hij lijkt oprecht geëmotioneerd. ‘Het wordt echt prachtig. Echt een unieke uiting én een bewijs van moed. Er is nog geen stel ter wereld dat dit al heeft aangedurfd. Jullie zijn pioniers.’
Otis leunt tevreden achterover, hij bedenkt hoe hij verslag gaat doen van de transformatie. Een dagelijkse update. Macro-opnames, stop-motion, het groeiproces, in de stijl van natuurdocumentaires uit hun jeugd, maar dan in hologram. To Boldly Go zal hij het item noemen. Ja, het wordt zonder twijfel uitzonderlijk.
‘En wat toch een geruststelling moet zijn’, zegt de man, terwijl hij de bloedsamples van Iru en Otis in een container opbergt, ‘is dat het effect na twee jaar weer afneemt. Dan kun je het uit laten groeien, of juist bijslikken. Ik wil wedden dat we jullie terug gaan zien.’
Als het testresultaat een week later komt – ‘geschiktheid 99,8%’ – tonen Iru en Otis trots het grafiekje bij wijze van teaser aan hun volgers, als de echo van een ongeborene.

Dit loopt niet goed af. Stel je voor hoe het mis kan gaan en dat, maar dan erger,zal gebeuren. Er zullen verantwoordelijken gezocht en niet gevonden worden, er zal regelgeving gemaakt worden en protocollen voor gevallen die zich echter nooit meer voor gaan doen. Want het verlangen zal dan alweer van gedaante veranderd zijn. We moeten eigenlijk concluderen dat dit precies afloopt zoals altijd: anders dan verwacht.

Nu is de toekomst nog een verwachting; een berekening; een waarheid. De bezorger komt op een vrijdagavond met de koeltank. Iru haalt de twee capsules eruit en legt ze in haar witte handpalm. Met hun gestreepte patroon lijken ze op twee dode bijen.
Otis en zij twijfelen geen moment. Ze zetten de camera aan, nemen in kleermakerszit tegenover elkaar plaats, omhelzen elkaar geroerd, warme adem in elkaars nek.
Ze slikken hun pil gelijktijdig door en proosten met illegale stook tegen de zenuwen. Het is heerlijk om je uniek te voelen. Het is heerlijk om ongeveer te weten wat er gaat gebeuren, maar niet precies. Ja, zeggen ze tegen elkaar en tegen hun volgers, dat, dát is verlangen. Dát is moed.
Dan gaat de camera uit en klinken ze nog eens en nog eens. En als de kamer een beetje begint te deinen besluiten ze de volgende dag en de dingen die komen gaan liggend op het kleed af te wachten, elkaars lichaam afspeurend naar de eerste tekenen.




07     Tulpenbollenboeren
door Kumi Hiroi 

60 minuten met de trein ten noorden van Amsterdam, bezocht ik de bollenboeren Johanna en John Huiberts. Vanaf de kant van de weg die naar hun bloembollenboerderij leidt, zie je de regenboog van kleuren die iedereen associeert met Nederlandse bloementuinen. De kleur is zeer helder en het kan niet anders of dat heeft invloed op je stemming. Ik zag een groot gebouw dat op een fabriek leek en ernaast drukte ik op de bel van een huis met een rieten dak. Johanna verwelkomde me met een glimlach. Haar ouders waren ook bloembollenboeren, en ze zegt: “Tulpen zijn mijn lievelingsbloem. Mijn vader kweekte ook tulpenbollen en ik heb er als kind veel goede herinneringen aan. Het is hét symbool van de lente.”

Het is een lange dag voor dit familiebedrijf in bloemen en bollen: Johanna en John en hun medewerkers beginnenom 7.30 uur en werken tot 17.00 uur, met pauzes van 30 minuten om 9.00 uur, 12.00 uur en 15.00 uur. Als ik aanneem dat ze dan wel rond 21.00 uur naar bed zullen gaan, lachen ze en zeggen dat dit pas rond 23.00 uur het geval is. Zij beschikken over 70 hectare grond en gebruiken 35 hectare voor de teelt van meer dan 100 soorten bloembollen, waaronder tulpen. Het merendeel van de kwekers heeft eigen land. Gezien de omvang van hun land, lijkt het aantal werknemers veel kleiner dan men zou denken. Zij zijn de enigen die zes dagen per week werken, en er zijn altijd drie werknemers die drie of vier dagen per week werken. Op zaterdag zijn er ongeveer zes werkstudenten. Gedurende de drukste zeven weken in de zomer komen elk jaar zo’n zeven vrouwen uit Polen naar het bedrijf als tijdelijke arbeidskrachten. Bijna elk jaar komen dezelfde vrouwen terug, “de oudste kwam toen onze eerste zoon werd geboren, dus dat is 19 jaar geleden”, zegt Johanna. De vrouwen blijven zeven weken in Nederland en slapen in een huis dat Johanna en John ter beschikking stellen. “Wij betalen hetzelfde bedrag als we de Nederlanders betalen, maar de Nederlanders willen dit soort zwaar werk niet doen,”

Wat hen onderscheidt van andere bloembollentelers is dat ze biologische bloembollen telen. In 2013 zijn ze hierop overgeschakeld. “De grond was grijs, droog en helemaal niet levendig. Er was nagenoeg geen bodemleven. Het was onvermijdelijk dat we zouden overstappen op biologische bollenteelt.” Met het oog op een gezonde bodem bestudeerden ze bodembiologie en begonnen met no-till teelt. Er wordt dus niet geploegd. De traditionele grondbewerking homogeniseert de bodemlagen door middel van het ploegen. De diversiteit van de systemen en functies van de natuur raken daardoor uit beeld. Maar er zijn wel degelijk bodemorganismen zoals regenwormen en micro-organismen in de verschillende bodemlagen aanwezig. Deze organismen eten en scheiden organisch materiaal in de bodem uit, dat wordt afgebroken, en hun uitscheidingsproducten zorgen voor een divers bodemaggregaat. De gewassen kunnen daardoor in een rijker bodemmilieu groeien. De no-till-teelt voorkomt dat het werk van de bodemorganismen wordt vernietigd door het omwoelen van de lagen.

Hun ‘no-till’ teelt wordt versterkt door een machine die speciaal door John is gemaakt. Het planten van de bollen onder groenbemesting gebeurt met een speciale plantmachine.

Na het oogsten van de tulpenbollen rond half juli zaaiendeze bollenkwekers zaad waaruit planten groeien die de grond kunnen bemesten. Zodra de zaden beginnen te ontkiemen, wordt organische bladbemesting toegepast om de grond te versterken. Vervolgens snijden ze de groenbemesting af voordat de bollen worden geplant. En dan is er de speciale plantmachine om de groenbemester op te tillen, de bollen eronder uit te spreiden en de zode weer op zijn oorspronkelijke plaats te leggen. De actief groeiende groenbemester blijft een gunstige invloed hebben op de bodem en de groenbemester vormt een deken tegen de vorst, waardoor het afdekken met stro overbodig wordt.

Hun methode om biologische bollen te telen heeft niet alleen geleid tot een voortdurende verbetering van de bodem, maar heeft ook een impact gehad op het milieu bovengronds. De pesticidevrije boerderij wordt bezocht door kieviten en patrijzen op zoek naar voedsel, zoals spinnen, kevers en andere insecten. Samen met regenwormen vormen de insecten een gezond voedsel voor de vogels. “Er zingen vogels in de velden die we nooit zagen voordat we biologische bollen gingen telen. Bodembiologie is een heel belangrijk onderdeel van het kweken van biologische bloembollen. De grond waarin biologische bloembollen groeien moet gezond zijn. Om dit te bereiken is het belangrijk om niet te interfereren met wat de natuur zelf ontwikkelt.”, aldus Johanna.

Is er in Nederland vraag naar de biologische bloembollen die zij met hart en ziel telen? Met 3,5 miljoen bloembollen per jaar is het bedrijf van John en Johanna Huiberts de grootste biologische bollenteler van Nederland. Biologische bloembollen maken echter geen groot deel uit van de bloembollensector, noch voor tulpen, noch voor andere bloembollen. Het gaat maar om 0,22% van het totaal.

“Nederlanders betalen niet graag een hoge prijs voor iets. Ze kiezen biologische bollen omdat ze goed zijn voor het milieu, maar als ze te duur zijn, leggen ze deze weer gauw terug op de plank. Bij bollen gaat dat niet anders dan bij andere producten.”




06     Tulpenbollenboeren
door Kumi Hiroi

NEDERLAND/JAPAN
Ik ging naar de boerderij van de Hiroshi Itoh, die in Nederland had geleerd hoe hij een tulpenbedrijf moest leiden. Ik opende de deur van de taxi en had spijt dat ik geen laarzen had aangedaan, want mijn schoenen zaten vol sneeuw toen ik de deur van zijn kantoor opende. Een oliekachel verwarmde het kantoor en op het middelste tafeltje stond een vaas met enkele tulpen. Aan de muur een tulpenkalender, waarschijnlijk gestuurd door een Nederlandse bollenboer.

Hiroshi Itoh besloot na zijn afstuderen aan de universiteit een boerderij in Tonami over te nemen. Hij studeerde economie en werkte vervolgens twee jaar voor een tulpenbollenboer in Nederland. “In het eerste jaar maakte ik de jaarlijkse cyclus van een tulpenboer mee en in het tweede jaar legde ik meer contacten. Ik was de enige Japanner in een volledig westerse omgeving. Ik heb echter het gevoel dat de mensen mij zijn gaan zien als een collega en niet als de Japanner.”

Het bedrijf heeft 6 mensen in dienst, inclusief familieleden. Het werk begint om 8.30 uur en eindigt om 17.00 uur. Het werk wordt in teams gedaan; individueel overwerk komt dus haast niet voor. Omdat het moeilijk is om mensen voor het tulpenbedrijf aan te trekken, vindt het hele jaar door werving plaats. Het gaat niet zozeer om mensen die van bloemen houden; het werk is eerder geschikt voor mensen die oplettend zijn en veranderingen in de planten opmerken. Itoh wijst op een vaas met bloemen op de tafel en zegt: “Als ik tegen een jong iemand zeg dat hij deze vaas met tulpen buiten moet zetten zal hij dat simpelweg begrijpen als een opdracht om hem buiten te zetten. Maar geef je dezelfde instructie aan een deeltijdwerkster van ongeveer 70 jaar oud, dan zal zij begrijpen waarom en weet ze dat de bloemen snel opengaan op een warme, maar niet op een koude plaats. Doordat zij jarenlange ervaring hebben, kunnen zij lezen wat er achter de instructies zit.”

In de prefectuur Toyama zijn er minder snijbloemenkwekers dan tulpenbollentelers. Hiroshi Itoh, die de methode van snijbloemenproductie in Nederland heeft geleerd, legt zich nu op de productie van zowel tulpen (snijbloemen) als tulpenbollen. Hij importeerde tulpensnijmachines uit Nederland en sindsdien is hij erin geslaagd de verkoop elk jaar te verhogen. In 2020 produceerde het bedrijf 1,6 miljoen tulpen (snijbloemen) en was daarmee de op een na grootste producent van tulpen in Japan.

“In Nederland worden tulpen- en bollenkwekerijen geleid als een bedrijf. In Nederland zijn de boeren georganiseerd in bedrijven en zijn ze aangesloten op een internationaal netwerk. Er is een industrieel systeem, inclusief een kweekcentrum in Wageningen.” Itoh zelf streeft naar een Nederlandse managementstijl, die wellicht uniek is in de prefectuur Toyama. Maar tot nu toe heeft geen enkele boer geprobeerd zijn methoden te kopiëren.“Ik denk niet dat het nodig is om het helemaal precies zo te doen als in Nederland, maar ik denk dat als je iets van de Nederlandse werkwijze overneemt, je productiever kunt zijn. En dat doen wij dus wel.”

De kracht van Japan, zegt hij, is “de hoge kwaliteit en het uitstekende vakmanschap. En de zwakke punten hangen samen met de onervarenheid op managementgebied. In het geval van Japan worden we nogal in de watten gelegd, vooral omdat we alleen maar hoeven te denken aan de logistiek binnen Japan. De landbouw is afhankelijk van subsidies van de overheid. Neem bijvoorbeeld meloenen. De media hebben het erover hoe geweldig de Japanse meloen is… maar ik denk dat de Nederlanders die zeker zo goed zouden kunnen produceren als ze dat zouden willen. Maar Nederlanders produceren niets dat geen geld oplevert.”

Itoh is ook bezorgd over de berichtgeving in de media over bloemen en gewassen. Hij zegt: “Consumenten worden gestuurd door Japanse tv-programma’s, die hen vertellen dat gewassen vanaf de grond moeten worden geteeld, en dus zijn bloemen en gewassen die in vol LED licht worden geteeld niet populair. Als boer doe je waar je geld mee verdient.

Ik wil de schaal van ons bedrijf vergroten. Ik wil onze kosten verlagen en goedkopere bloemen aanbieden. Het kopen van bloemen en er je huis mee decoreren maakt deel uit van onze cultuur. Ik denk dat het verspreiden van deze cultuur de wereld kan veranderen. Een taart voor iemand meebrengen is iets anders dan voor deze persoon bloemen kopen. Bloemen bevatten de goede wensen van de persoon die ze aanbiedt.”




04     Tulpenkweker
door Kumi Hiroi

De winter in de prefectuur Toyama is streng. Het is er flink koud en van eind december tot februari bedekt met sneeuw. Toen ik er afspraken maakte, verwonderde ik me er over dat de mensen ‘rond X uur’ zeiden zonder exact ‘om X uur’ af te spreken, maar in Toyama reist men vooral per auto en winterse vertraging is niet ongewoon. Het is dan veiliger om de tijd een beetje in het midden te laten. En de inwoners van Toyama zijn coulant genoeg om hun gesprekspartners die ruimte te geven.

Vanaf Tonami Station in de prefectuur Toyama nam ik een taxi om rond 11 uur Asami Nishimura te ontmoeten, die als senior onderzoeker werkt bij het horticultural research institute van het Toyama prefectural agriculture, forestry and fisheries research center. Na ongeveer 10 minuten zag ik de sneeuw schuin voor het taxiraam vallen. Daarachter verdween het landschap in de opeenvolging van een huis, een besneeuwd veld, een huis, een besneeuwd veld, en een huis. De oppervlakte van percelen van huizen en hun omringende bossen is onvoorstelbaar groot. Niet te vergelijken met een stedelijk appartementencomplex. De bossen op de percelen heten in deze regio kainyo, en taxichauffeurs vertellen me dat de grootte van de kainyo vroeger de welstand van de familieweergaf. Nu neemt de omvang van de bossen, voornamelijk bestaand uit Japanse ceder en zelkova, jaar na jaar af. Vroeger waren ze onontbeerlijk tegen de strenge winterwind en -sneeuw maar ook de zomerhitte. De omvang van de door de kainyo omringde huizen is gebaseerd op families die er met drie generaties leven. De kinderen hielpen vroeger hun ouders en grootouders, bijvoorbeeld met de tuin of het opruimen van gevallen bladeren, en de samenwerking van drie generaties versterkte de familiebanden. Er wordt gezegd dat het landschap hier drastisch verandert met de afname van de kainyo, maar dat wil niet zeggen dat deze familiestructuur ook overal is veranderd. De arbeidsparticipatie van vrouwen in de prefectuur Toyama is de hoogste in Japan. Dit komt doordat veel gezinnen met drie generaties samenwonen. Grootouders spelen een actieve rol in de opvoeding van de kinderen.

Aangekomen bij het horticultural research institute, gecertificeerd als een nationaal aangewezen testlocatie, sprak ik Asami Nishimura, die de leiding heeft over tulpenveredeling.

Er werken vier mensen op de afdeling Bloemen van dit instituut en Nishimura is verantwoordelijk voor de veredeling. Dit is de tweede keer dat ze bij dit tuinbouwinstituut werkt. Ze heeft in het verleden tussen 2004 en 2013 in het laboratorium gewerkt en houdt zich sinds 2020 bezig met tulpenveredeling. “In Toyama zijn er veel gezinnen waar grootouders voor hun kinderen zorgen, maar niet alle huishoudelijke taken worden gedeeld, en ik heb het gevoel dat er veel op de werkende vrouwen neerkomt”, zegt Nishimura. Ze vindt haar baan in de bloemkwekerij de moeite waard. “We fokken ziekteresistente, nieuwe, bloemaantrekkelijke en on-demand rassen. Hoewel: on demand… het duurt meer dan 20 jaar voordat tulpenzaden als variëteit worden geregistreerd. In werkelijkheid volgt de vraag op het aanbod in plaats van dat wij on demand leveren.”

Buiten het laboratoriumgebouw is 4.2 hectare grond, waarvan 1 hectare wordt gebruikt voor tulpenteelt. Natuurlijk is er ook een kas. Op mijn vraag naar de waterzuivering hoor ik dat het gebruikte water direct op de aanwezige waterwegen wordt geloosd. Voor ons lag een wit veld bedekt met sneeuw. “In het besneeuwde Tonami worden de in de herfst geplante bollen in de winter op de juiste temperatuur en vochtigheid beschermd onder dit dekbed van sneeuw. Bovendien vermindert de sneeuw de groei van bladluizen. Bladluizen bevorderen een virus en veroorzaken mozaïekziekte; die zou dodelijk zijn voor tulpen, maar kan nu dus worden onderdrukt.”

Als je aan tulpen denkt, kun je denken aan bollen, maar tulpen hebben natuurlijk ook zaden. Nishimura legde het uit met een bruin zaadje in haar hand.

“Met het oog op bloemkleur, bloemtype, ziekteresistentie, geur, bolproductiviteit en of het een ras is dat snijbloem kan geven, wordt de kruisende plant geselecteerd. De zaden worden geoogst.Het zaad ontwikkelt zich in het 1e jaar tot een bol ter grootte van de punt van een lucifer. Dan plant je hem in het najaar, het jaar daarop heb je een iets grotere bol. Elk jaar worden de bollen opnieuw geplant en uitgegraven en dan bloeien de bloemen in het 5e jaar. Gedurende de 10 jaar van het 5e tot het 15e jaar worden tulpen die hun eerste bloei hebben bereikt geselecteerd op opvallende nieuwe kenmerken en op zeldzaamheid qua bloemkleur of vorm. Die selectie en vermeerdering worden herhaald. Tegen het 15e jaar is het aantal bollen voldoende en kunnen we eindelijk testen.Van het 15e tot het 20e jaar testen we de kenmerken van het ras. Eerst kweken we de bollen aan de rand van de weg en kijken we hoe ze groeien.We gebruiken deze periode ook om de kwaliteit te controleren, zoals bloeitijd, bolproductiviteit, of het een soort is die snijbloem kan geven en ook testen we op ziekteresistentie. Het kweken van tulpen duurt dus 20 jaar.”

Van de rassen die zijn gekweekt en geregistreerd bij het horticultural research institute zijn er nu 37 soorten. Sommige bollen worden ook in Nederland gekocht en verkocht. Sommige rassen waar Nishimura bij betrokken was zijn wel aangemeld, maar nog niet officieel geregistreerd.

“Ook al zijn er 2100 variëteiten in onze centrum voor genetische hulpbronnen, de tulpen zelf zijn nog eens stuk voor stuk verschillend. De diversiteit is de charme van tulpen. Die lange kweekperiode van twintig jaar, ik wou dat ik het kon inkorten.” Maar het is zoals de tijd waarin een pasgeboren baby volwassen wordt. Het voelt tegelijkertijd als kort en lang aan.




Jan Brueghel the Younger, Satire on Tulip Mania, c. 1640

01     Mensen en tulpen
door Kumi Hiroi 


Saskia Albrecht trok haar elegante jas uit en zei ‘sorry’ omdat ze te laat was. Ik vond het niet erg om even te hebben moeten wachten. Zo had ik nog even tijd om mijn gedachten te laten gaan over het gesprek dat ik zojuist had met de curator over mijn tulpenproject. De gouden ring om Saskia’s vinger van haar goed verzorgde hand glansde. Nadat ze koffie had besteld, begon ze te praten over tulpen – hoezeer deze bloemen emotionele geneugten zijn voor de Nederlanders. Albrecht is al 30 jaar tuinontwerper in Amsterdam. Zij heeft de tuinen van veel particuliere woningen, maar ook openbare tuinen en parken ontworpen.

“De charme van tulpen is hun kleur, hun stralende kleur. Rood, geel, roze… En de variatie in bloemvorm is ook erg rijk. Er zijn echt heel veel verschillende vormen; enkelbloemig, dubbelbloemig, leliebloemig, franjebloemig, de ‘papegaai-tulp’ en vele andere. Als de tulpen bloeien in het voorjaar geeft dat een bijzonder gevoel. Het is jammer dat grote supermarkten zoals Albert Heijn en Jumbo ze ongeveer het hele jaar door verkopen, waardoor het minder seizoensgebonden is dan vroeger en het dus ook minder verrassend is. Hoe dan ook, tulpen met hun felle kleuren hebben mensen al sinds de 17e eeuw gefascineerd.”

Tulpen werden vanuit Turkije in Europa geïntroduceerd door Ogier Ghiselin de Busbecq (1522–1592), de ambassadeur van Oostenrijk in Turkije in het midden van de 16e eeuw, en vervolgens ging met Carolus Clusius (1526–1609) van de Universiteit Leiden met deze nieuw bloem aan de slag in Nederland. Clusius kweekte tulpenzaden en -bollen, verbouwde ze en stuurde ze naar planten minnende vrienden in heel Europa, waardoor er in de teelt veel variëteiten konden ontstaan. Het is niet overdreven om te zeggen dat hij de basis legde voor Nederland als tulpenland. Nederland is sinds de 17e eeuw het centrum van de tulpenbouw, gezegend met goed doorlatende grond die geschikt is voor de teelt. Tulpen werden buitengewoon populair, vooral in de hogere klasse, en spraken veel enthousiaste liefhebbers, maar ook investeerders aan. In de jaren 20 van de 16e eeuw werden zelfs bollen zo klein als erwtenkorrels verhandeld. Tot 1630 beperkte de fysieke handel zich tot de periode van vroege zomer, als de bollen werden uitgegraven, tot de herfst als de bollen werden geplant. Daarna ontstond er een termijnhandel, juist in de winterperiode waarin de bollen in de grond zaten. Als gevolg hiervan zijn transactieformulieren ontstaan. Zonder de tulpenbollen te zien, of er zelfs maar vooraf voor te betalen kon men doormiddel van doorverkoop winst maken. Het leidde tot de zogenaamde ‘tulpenmanie’. De prijzen van tulpenbollen bleven abnormaal stijgen, maar daalden in 1637 plotseling door overheidsingrijpen.

Binnen het veelkleurige aanbod aan tulpen werd de begeerte van liefhebbers en speculanten vooral gewekt door tulpen met complexe lijnen en bijzondere patronen op de bloembladen. Nieuwe variëteiten met patronen zoals gele of witte strepen op een rode, bruine of paarseachtergrond werden tegen uitzonderlijke hoge prijzen verhandeld.

Pas in de 19e eeuw kwam men achter de veroorzaker van dit patroon: een virus dat alleen tulpen infecteert. De bollen waren besmet met het ‘Tulpenbreekvirus’ dat de kleur van één bloemblad in twee of meer breekt. In de 17e eeuw wist men dus niet dat er juist gespeculeerd werd op een bol die door het virus was geïnfecteerd en die binnen een paar jaar zijn vitaliteit zou verliezen.

Economen zijn het er niet over eens of deze ‘tulpen-manie’ een zeepbel in economische zin was of niet, maar als je naar de schilderijen uit die tijd kijkt, kun je zien hoe enthousiast mensen in de weer waren met tulpen. Van de vele schilderijen is vooral de Allegorie van de tulpenhandel van Jan Brueghel (de Jongere) beroemd. Jan Brueghel portretteert keihard een aap gekleed in 17de-eeuwse kleding die zijn tijd doorbrengt met het verhandelen van tulpen. Of een aap die een wijnglas optilt en geniet van een zakendiner, een aap die een veld inspecteert waar dure gestreepte bloemen bloeien, een aap die graag beide handen opsteekt om een deal te sluiten, een aap die een verkoopcertificaat maakt, een zware tas met geld draagt, een aap die geld telt. Op de achterkant van het schilderij staat een afbeelding van een aap die met een vuist zwaait, alsof het contract nu is verbroken, of een begrafenis die het einde lijkt aan te geven.

Tegenwoordig is de handel in tulpenbollen niet meer zo speculatief zoals in de 17e eeuw. Er zijn nu meer dan genoeg tulpenbollen en snijbloemen op de markt. Ze zijn vaak goedkoop, maar missen dan ook vaak de interessante patronen. Ze hebben doorgaans één enkele kleur en ze zijn meestal niet langer dan 30 cm. Een bosje tulpen in de supermarkt kost maar 5 euro. En tulpenbollen kosten ongeveer 1 euro voor vier stuks. Is dit duur of goedkoop? De tijden zijn veranderd. Hoe goedkoper de tulpen, hoe meer ze verkopen.
 

Mark